De poster toont een indrukwekkende verzameling sneeuwkristallen die in de Oostenrijkse Alpen met een speciale apparatuur onder kunstlicht zijn gefotografeerd.
Afhankelijk van de temperatuur en luchtvochtigheid ontstaan verschillende sneeuwkristallen.
- Tussen 0 °C en -3 °C ontstaan de klassieke sneeuwsterren (dendrieten).
- Onder -3 °C groeien dunne naalden en zeshoekige zuilen (prisma's).
- Bij -10 °C tot -22 °C ontstaan weer de sectorvormige schijven en de esthetische sterren.
- Onder -22 °C sneeuwt het uiteindelijk alleen nog maar prisma's en plaatjes.
- Onder -40 °C groeien geen kristallen meer.
De kristallen zijn altijd transparant. De hier zichtbare kleuren zijn het resultaat van de opnametechniek door de microscoop met LED-achtergrondverlichting.
Sneeuw die op de aarde valt, is kristallijn water en bestaat dus altijd uit kleine kristallen die zich bij temperaturen onder nul vormen. Bij temperaturen boven nul gaat de waterdamp in lucht die met waterdamp verzadigd is, over in vloeibaar water, waardoor regendruppels ontstaan.
Zowel sneeuwkristallen als regendruppels vallen naar de aarde wanneer ze een bepaalde grootte bereiken.
Bolvormige hagel- of korrelkorrels ontstaan doordat vloeibare regendruppels in een wolk bevriezen wanneer ze in een koudere luchtlaag terechtkomen.
Sneeuwvlokken zijn gemiddeld ongeveer vijf millimeter groot en bestaan uit afzonderlijke kristallen of uit opeenhopingen van meerdere kristallen.
De kristallen zijn ook in de natuur transparant. De witte kleur ontstaat doordat zonlicht wordt gereflecteerd door vele grensvlakken die zich in een diffuse positie ten opzichte van elkaar bevinden.
Als sneeuw langere tijd blijft liggen, verandert de structuur ervan voortdurend, zelfs bij temperaturen onder het vriespunt.
200 g papier, lichtbestendig, mat gelakt